Titel:
|
De bijdrage van duurzame energie in Nederland tot 2020
|
|
Auteur(s):
|
|
|
Gepubliceerd door:
|
Publicatie datum:
|
ECN
Beleidsstudies
|
1-9-1999
|
|
ECN publicatienummer:
|
Publicatie type:
|
ECN-C--99-053
|
ECN rapport
|
|
Aantal pagina's:
|
Volledige tekst:
|
94
|
Download PDF
(690kB)
|
Samenvatting:
Het Ministerie van Economische Zaken wil weten welke bijdrage duurzameenergie in de toekomst zal geven volgens de meest recente inzichten
en heeft het ECN gevraagd:
Een inschatting te geven van de bijdrage van duurzame energie in
2000, 2010 en 2020 bij ongewijzigd beleid van de Nederlandse overheid.
De inschatting maakt onderscheid tussen de verschillende vormen van
duurzame energie.
Berekening van de meerkosten van een intensivering van het duurzame
energiebeleid om 10% duurzame energie in 2020 te bereiken.
Bij de inschatting is ECN uitgegaan van recente inzichten omtrent kosten,
rendementen en potentiëlen van duurzame energieopties. Ook is er rekening
gehouden met de effecten van liberali-sering van energiemarkten. De
inschatting van ECN komt uit op een aandeel van duurzame energie in
het totaal energieverbruik binnenland (TVB) dat groeit naar 1,3% in
2000, 3,7% in 2010 en 5,4% in 2020. Hierbij moet een aantal zaken in
het achterhoofd worden gehouden:
Het aandeel duurzame energie is berekend volgens de nieuwe berekeningswijze.
Deze nieuwe berekeningswijze is recent in overleg tussen overheid en
energiebedrijven tot stand gekomen. Verschillen met de oude berekeningswijze,
welke eerder voor de Derde Energienota en het Actieprogramma Duurzame
Energie werd gebruikt, betreffen het niet of minder meetellen van industriële
warmtepompen en energie uit afvalverbrandingsinstallaties en het hanteren
van andere referentierendementen. De nieuwe berekeningswijze komt uit
op een kleiner aandeel duurzaam dan de oude berekeningswijze. Volgens
de oude berekeningswijze groeit het aandeel duurzaam naar 1,7% in 2000,
5,0% in 2010 en 7,0% in 2020.
De inschatting heeft een forse onzekerheidsrange als gevolg van
o.a. onzekerheid in kosten-ontwikkeling van duurzame energieopties en
prijzen van fossiele energie.
Het aandeel van duurzame energie is berekend ten opzichte van energieverbruik
dat tot 2020 stijgt met ongeveer 25%.
De gemaakte inschatting gaat uit van het bestaande overheidsbeleid
maar neemt al wel een voorschot op de voorgenomen forse verhoging van
de REB. Daarbij is uitgegaan van een handhaving van de REB-vrijstelling
voor afnemers van Groene Stroom.
Omdat de analyse uitgaat van het bestaande beleid is verondersteld
dat er geen verplichting voor afnemers komt om een minimum hoeveelheid
duurzame energie af te nemen en dat er geen internationale handel in
groencertificaten komt.
De inschatting wijst erop dat de doelstellingen voor duurzame energie
(3% in 2000 en 10% in 2020) bij ongewijzigd beleid niet worden gehaald.
De berekende bijdrage van duurzame energie is wel hoger dan eerdere
inschattingen welke uitgevoerd zijn voor de Lange Termijnverkenningen
1995-2020. De belangrijkste reden hiervan is dat deze studie een forse
verhoging van de REB heeft meegenomen die leidt tot een hogere rentabiliteit
voor het investeren in duurzame energie.
De grootste bijdrages worden verwacht van de opties windenergie, afval
en biomassa en import van duurzaam geproduceerde elektriciteit. Tot
2010 geeft afval en biomassa de grootste bijdrage. Na 2010 is windenergie
de grootste duurzame energieoptie. De bijdrages van warmtepompen en
zon-PV zijn kleiner maar niettemin significant
Indien het beleid wordt aangescherpt, bijvoorbeeld middels uitbreiding
van de financiële sti-mulering, kan de 10% duurzame energie doelstelling
in 2020 gerealiseerd worden (op basis van de oude berekeningswijze voor
duurzame energie). De jaarlijkse factor meerkosten van 10% duurzame
energie bedragen 2,5 miljard of 3,8 miljard gulden in 2020 afhankelijk
of voor bere-kening van de kosten een maatschappelijke rentevoet (5%)
dan wel een commerciële rentevoet (11,6%) wordt gehanteerd.
Terug naar overzicht.