Vanaf 1 juli 2004 geldt de vernieuwde
MEP-regeling voor WKK waarin de bijdrage van WKK-installaties aan de
CO2-emissiereductie wordt beloond. Dit gebeurt door middel
van de zogenaamde CO2-index, een maat voor de milieuprestatie
van een WKK-installatie ten opzichte van het beste alternatief in hetzelfde
bouwjaar voor gescheiden opwekking van elektriciteit en warmte. Deze
milieuprestatie wordt uitgedrukt in een hoeveelheid blauwe ofwel CO2-neutrale
kilowatturen. Het nieuwe MEP-tarief voor WKK is een bedrag in eurocenten
per blauwe kilowattuur.
Om het MEP-tarief voor 2004 te bepalen
dient allereerst een inschatting te worden gemaakt van het aantal blauwe
kilowatturen voor 2004. Hiervoor is gebruik gemaakt van een aantal verschillende
statistieken, waaronder de CBS WKK-statistieken en cijfers vanuit de
WKK-sector zelf (COGEN). Deze statistieken geven het aantal blauwe kilowatturen
voor het jaar 2002. Om de resultaten van 2002 te vertalen in een schatting
voor 2004 is inzicht verkregen in de ontwikkelingen voor 2003 en 2004
voor wat betreft het opgesteld vermogen van WKK en het aantal draaiuren
per sector.
De statistieken en de geschetste
ontwikkelingen
leiden uiteindelijk tot een schatting van 4,7 TWh aan blauwe kilowatturen (aan het
net
geleverd en eigen gebruik) voor 2004 die in aanmerking komen voor subsidie.
Het MEP-tarief is bepaald op basis van het aantal netgeleverde kilowatturen:
·
3,6 TWh aan netgeleverde blauwe elektriciteit resulteert in een
MEP-tarief van 2,58 cent per blauwe kilowattuur (op basis van een beschikbaar
budget van 94 miljoen euro)
·
De resterende 1,1 TWh aan eigen gebruik van blauwe elektriciteit
wordt gestimuleerd op basis van hetzelfde tarief, resulterend in een
additioneel budget van 28 miljoen euro.
Het voorgestelde MEP-tarief van
2,58
ct/kWh is vervolgens getoetst aan de regels van het Europese Milieusteunkader.
Voor WKK betekent dit dat maximaal 50% van de onrendabele top met de
MEP gedekt mag worden.
De berekening van de onrendabele
top
zijn gemaakt aan de hand van een aantal WKK-referentiecases. Om er voor
te zorgen dat deze WKK-referentiecases een realistisch beeld van de
huidige situatie schetsen, zijn een aantal aanpassingen gepleegd ten
opzichte van gegevens die in het verleden bij gelijksoortige berekeningen
zijn gebruikt. Deze aanpassingen hebben betrekking op het aantal draaiuren
in relatie tot recente fysieke monitoring gegevens, kosten voor beheer
en onderhoud en investeringskosten van de betreffende referentiecases
en de wijze waarop back-up kosten voor niet geleverde elektriciteit
aan derden wordt meegenomen. Het resultaat van de onrendabele top berekeningen
voor de WKK-cases die steun ontvangen in het kader van de MEP volgt
uit Tabel S.1.
Tabel S.1 Invloed MEP-tarief op
onrendabele top voor referentie cases
Type
|
Case
|
CO2-index
|
Onrendabele top 2004
|
excl. MEP
|
incl. MEP (2,58 ct/kWh)
|
dekking door MEP
|
|
|
[%]
|
[ct/kWh]
|
[ct/kWh]
|
[%]
|
GT/AK22
|
3
|
21,7
|
1,60
|
1,04
|
35
|
STEG50/0.5
|
6
|
6,0
|
2,54
|
2,39
|
6
|
STEG70/0.5
|
7
|
6,0
|
2,03
|
1,87
|
8
|
STEG70/0.8
|
8
|
14,4
|
1,97
|
1,59
|
19
|
Gasmotor tuinder (1 MWe)
|
15
|
29,5
|
3,17
|
2,40
|
24
|
STEG = stoom- en gasturbine, GT/AK = gasturbine/afgassenketel
Uit de berekeningen blijkt dat de
dekking
van de onrendabele top door de MEP binnen de 50% toegestane dekking
valt. Verder valt op dat er grote verschillen zijn in dekkingspercentage
(varierend tussen 6 tot 35%) tussen de onderlinge cases. Deze verschillen
zijn met name toe te schrijven aan de verschillen in de CO2-index.
Hierdoor worden WKK-installaties met een relatief hoge CO2-index
meer ondersteund dan WKK-installaties met een relatief lage CO2-index.
Dit is in lijn met de doelstelling van de vernieuwde MEP-regeling.