Dit rapport doet verslag van Fase 1 van het onderzoeksproject 'Lokaleoverheden en klimaatbeleid' dat is uitgevoerd in opdracht van het Nationaal
Onderzoek Programma Mondiale Luchtverontreiniging en Klimaatverandering
(NOP-MLK). Dit onderzoeksproject is een samenwerkingsverband tussen
het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) en het Centrum voor Schone
Technologie en Milieu (CSTM) van de Universiteit Twente. Het resultaat
van deze eerste onderzoeksfase is een schets van het speelveld van lokaal
klimaatbeleid. Daartoe is een overzicht gemaakt van opties voor de reductie
van de emis-sie van broeikasgassen. De opties worden besproken aan de
hand van de doelgroepen die het RIVM onderscheid bij de presentatie
van de emissie van broeikasgassen in de Milieubalans. Een optie is daarbij
gedefinieerd als een maatregel door de doelgroep te nemen die leidt
tot reductie of vastlegging van broeikasgasemissies. Per doelgroep is
een overzicht gemaakt van relevantie opties om te komen tot reductie
van broeikasgasemissies. De relevantie van een optie wordt in het kader
van dit onderzoek niet bepaald door het feit of de emissies lokaal ontstaan,
maar door de vraag of opties lokaal kunnen worden aangestuurd.
Uit de inventarisatie van opties blijkt dat gemeenten invloed hebben
op de volgende activiteiten: het verwarmen, klimatiseren en verlichten
van utiliteitsgebouwen, openbare verlichting, verwarming van woningen,
verkeer, afval, restwarmtebenutting van elektriciteitscentrales en duurzame
elektriciteitsopwekking, het energiegebruik van het MKB in de industrie
en verwarming van kassen in de glastuinbouw. Deze activiteiten veroorzaken
ca. 40% van de nationale broeikasgasemissies. Wat betreft de verwarming
van woningen en utiliteitsgebouwen liggen de opties in de sfeer van
duurzaam bouwen. Om het energiegebruik van openbare verlichting te verminderen
zijn er verschillende technische maatregelen die de efficiency verhogen
die in voorbeeldprojecten zijn toegepast. Opties bij verkeer strekken
zich uit van vermindering van de automobiliteit (stimuleren fietsverkeer,
autodelen, telewerken, vervoersmanagement) en stimulering van openbaar
vervoer en carpoolen tot elektrisch vervoer of biobrandstoffen. Mogelijkheden
voor vermindering van broeikasgasemissies bij afval liggen op het terrein
van preventie en hergebruik, stortgaswinning, GFT-vergisting en restwarmtebenutting
van AVI?s. Voor reductie van broeikasgasemissies in de energiesector
kunnen gemeenten randvoorwaarden scheppen voor de toepassing van duurzame
energie of restwarmtebenutting van centrales. Binnen het MKB in de industrie
en voor glastuinbouwbedrijven kan emissiereductie worden bereikt door
energiebesparende maatregelen in het productieproces. Tevens is het
instrumentarium beschreven dat gemeenten binnen verschillende taakvelden
ter beschikking staat.
De gemeentelijke organisatie en het gemeentelijk beleidsinstrumentarium
zijn als uitgangspunt gekozen voor de indeling in vijf taakvelden: ruimtelijke
ordening, bouwen en wonen, verkeer en vervoer, milieu en gemeentelijke
beheerstaken. Binnen het taakveld ruimtelijke ordening beschikt een
gemeente over veel bevoegdheden, van milieueffectrapportages tot structuurplannen,
stedebouwkundige plannen en bestemmingsplannen. Belangrijk is ook de
VINEX-AMvB die gemeenten verplicht voor grotere nieuwbouwlocaties een
Energievisie op te stellen. Duurzaam bouwen is nationaal beleid en gemeenten
hebben op dat terrein weinig bevoegdheden om duurzaam bouwen te stimuleren.
Wel kunnen gemeenten via een statiegeldregeling op de grondprijs DuBo
maatregelen afdwingen of DuBo bij aanbesteding als selectiecriterium
hanteren. Verder kunnen via convenanten vrijwillige afspraken met marktpartijen
over DuBo worden gemaakt. En gemeenten spelen een rol in de handhaving
van de energieprestatienorm (EPN). Binnen het taakveld verkeer en vervoer
kunnen verkeersplanning, ruimtelijke inrichting en parkeerbeleid worden
gebruikt om de automobiliteit te verminderen. Ook vervoersmanagement
in milieuvergunningen van bedrijven of op duurzame bedrijventerreinen
biedt daartoe mogelijkheden. Ten slotte kunnen alternatieven worden
gestimuleerd, zoals het openbaar vervoer en gebruik van de fiets.
Binnen het taakveld milieu is energie in de milieuvergunning het belangrijkste
instrument. Afvalpreventie en hergebruik kunnen via afvalinzameling
en via de milieuvergunning worden gestimuleerd. Ook milieucommunicatie
hoort in dit taakveld thuis. Het taakveld gemeentelijke beheerstaken
heeft betrekking op zaken waar de gemeente zelf de uitvoering van energiebesparing
ter hand kan nemen in de gemeentelijke gebouwen of bij openbare verlichting.
De opties en het beleidsinstrumentarium zijn met elkaar geconfronteerd
in een matrix, met langs de ene as de doelgroepen en langs de ander
as de taakvelden. De matrix met de combinaties van opties en instrumentarium
vormen het overzicht van het speelveld van lokaal klimaatbeleid. Ten
aanzien van de matrix vallen twee zaken op. In de eerste plaats hebben
alle doelgroepen te maken met twee of meer taakvelden. In de tweede
plaats relateren verschillende taakvelden aan verschillende doelgroepen.
Daarbij komt het taakveld ruimtelijke ordening bij alle doelgroepen
terug maar heeft het taakveld verkeer en vervoer vooral te maken met
de doelgroep verkeer.
Op basis van de confrontaties van de opties voor reductie van broeikasgassen
en het beleidsinstrumentarium dat gemeenten binnen verschillende taakvelden
ter beschikking hebben, mag worden geconcludeerd dat lokaal klimaatbeleid
integraal beleid is. Binnen meerdere taakvelden kan instrumentarium
voor dit doel worden aangewend en de opties verspreiden zich over veel
verschillende doelgroepen. Om een integraal beleid te kunnen realiseren
zullen institutionele barrières binnen de gemeenten moeten worden over-wonnen
en zal lokaal klimaatbeleid meer benaderd moeten worden als een integratieprobleem
in niet-milieu beleidsvelden.