In opdracht van de Algemene Energieraad (AER) is door ECN Beleidsstudies,ECN Schoon Fossiel, van Wunnik Energy Consultancy Plus en Kipperman
Consultancy & Mediation onderzocht of via de route van incrementele
innovatie voldaan kan worden aan een verregaande lange termijn CO2-reductiedoelstelling.
Diverse potentieel studies geven aan dat het in principe technisch mogelijk
is om de totale CO2-emissies in 2050 met circa 50% - 80% te reduceren
ten opzichte van het niveau in 1990, maar geven geen uitsluitsel of
voor het bereiken van deze reductie een revolutie noodzakelijk is, of
dat, onder voorwaarden, een evolutionaire route kan worden gevolgd.
De AER denkt vooralsnog aan de geleidelijke aanpak en acht de ?incrementeel
innovatieve route? als het meest reƫel.
Het schetsen van een energievoorziening waarmee daadwerkelijk de beoogde
reductiedoelstelling wordt behaald blijkt niet eenvoudig. Hierbij spelen
met name de discrepanties tussen vraag en aanbod alsmede de mogelijk
grote afhankelijkheid van te importeren energiedragers een rol. Met
name het beslag op biomassa is naar verwachting zeer groot. Van essentieel
belang is om te kijken naar de samenhang tussen verschillende processen.
Geconcludeerd wordt dat niet zozeer de flexibiliteit van de infrastructuur
maar de flexibiliteit van de energievoorziening, waarin de samenhang
tussen energievraag en energieaanbod alsmede wijze waarop deze gekoppelde
kunnen worden, uitgangspunt zou moeten zijn bij de vraag hoe de transitie
naar een duurzame energievoorziening kan worden bewerkstelligd.
De transitie naar een duurzame energievoorziening in 2050 via een incrementeel
innovatieve route lijkt technisch mogelijk te zijn, maar vereist een
effectief en daadkrachtig transitiemanagement. Het is, met name vanwege
het conflicteren van korte en lange termijn belangen, sterk de vraag
of er een partij is die in staat is de regie te voeren. De overheid
is primair de partij die baat heeft bij het behalen van de reductiedoelstelling,
terwijl de kosten vooral ten laste komen van andere actoren. Voor het
bewerkstelligen van de beoogde transitie is het derhalve noodzake-lijk
dat de overheid haar instrumentarium zodanig vorm geeft dat zowel de
kosten als de baten bij de ?critical actors? komen te liggen. Hierbij
kan worden gedacht aan bijvoorbeeld een CO2-heffing of emissiehandel.
De revolutie vormt het alternatief voor de incrementeel innovatieve
route. Aangenomen mag worden dat de bereidwilligheid van de ?critical
actors? om via revolutie te voldoen aan een vergaande CO2-reductiedoelstelling
beduidend minder groot is dan wanneer dit proces via evolutie plaats
kan vinden. De kosten van een revolutie zijn, vanwege de noodzakelijke
ingrijpende revolutionaire aanpassingen aan de energie-infrastructuur,
naar verwachting beduidend hoger dan wanneer de weg van de evolutie
bewandeld zou zijn.
Met name inpassingsproblemen lijken bij een verregaande verduurzaming
van de energievoorziening een belangrijke rol te spelen (met name wind
vs. warmtekracht). Via een systeemstudie dient onderzocht te worden
in hoeverre deze inpassingsproblemen de vrije ruimte voor inzet van
bepaalde energieconversietechnieken bepalen dan wel beperken. Hierbij
dient niet een technisch/economische optimalisatie vanuit het heden,
maar een aanpak op basis van integrale robuuste en plausibele eindbeelden
als uitgangspunt te dienen. Aanbevolen wordt nader onderzoek te doen
naar de verduurzaming van feedstocks alsmede naar de inzet van syngas
in de industrie en mogelijke verbeteringen van het productieproces van
syngas uit biomassa. Vanwege het relatief lage vervangingstempo en de
grote fijnmazigheid zou zo snel mogelijk moeten worden begonnen met
de aanleg van een robuuste infrastructuur waarmee, op termijn, op een
duurzame wijze voorzien kan worden in de vraag naar laagwaardige warmte.