Titel:
|
Techniekontwikkeling in een veranderde energievoorziening. Herbezinning op de Nederlandse R&D-aanpak
|
|
Auteur(s):
|
|
|
Gepubliceerd door:
|
Publicatie datum:
|
ECN
Beleidsstudies
|
1-2-2001
|
|
ECN publicatienummer:
|
Publicatie type:
|
ECN-C--01-022
|
ECN rapport
|
|
Aantal pagina's:
|
Volledige tekst:
|
41
|
Download PDF
(366kB)
|
Samenvatting:
Binnen het ENGINE-programma van ECN is bij de unit Beleidsstudies, i.s.m.de unit Energie Efficiency, het project Implementatie doorbraaktechnieken?
uitgevoerd. Een van de werkzaamheden betrof een analyse van de mogelijke
aanpassingen in de Nederlandse R&D-uitvoering in het licht van de
grote veranderingen in de energievoorziening.
Aanpak analyse
In de beleidsnota?s wordt een belangrijke rol toegekend
aan oorbraaktechnologie, d.w.z. nieuwe energietechnologie die een sprong
in prestaties of kosten betekent t.o.v. geleidelijk verbeterende technieken.
Bij het stimuleren van nieuwe energietechnologie wordt meestal uitgegaan
van een nationaal kader voor de ontwikkeling, productie en toepassing
van deze technieken. In de praktijk zijn echter diverse trends zichtbaar
(b.v. internationalisering, liberalisering, benchmarking en Joint Implementation)
die de gebruikelijke nationale R&D-aanpak op losse schroeven kunnen
zetten. In de analyse is bekeken hoe in de snel veranderende energievoorziening
nieuwe technologie gestimuleerd zou moeten of kunnen worden. Allereerst
is het recente beleid m.b.t. energie-R&D kort in kaart gebracht.
Verder is gekeken naar de effecten van een aantal nieuwe trends op de
huidige wijze van R&D-uitvoering. Ook is een structuur ontworpen
waarmee het nationale belang van energie-R&D opnieuw gedefinieerd
kan worden. Op basis van deze bouwstenen zijn enkele mogelijke nieuwe
R&D-trajecten uitgezet, waaruit tenslotte een voorzet voor een nieuwe
R&D-aanpak volgt.
Klassieke R&D-beleid
Bij techniekontwikkeling kunnen drie partijen
worden onderscheiden:
- de onderzoekers/ontwikkelaars van het technisch concept,
- de bouwers van de (demonstratie)systemen,
- de toepassers van de marktrijpe techniek.
De overheid verschaft tot dusverre in allerlei vormen steun aan deze
partijen, als onderdeel van het energie- en klimaatbeleid. In deze ?klassieke?
R&D-aanpak wordt ervan uitgegaan dat het nationale belang het meest
wordt gediend als al deze partijen in Nederland domicilie hebben.
Beleidsinstrumenten voor R&D
Uit een inventarisatie van alle
momenteel voor ontwikkeling van energietechnieken beschikbare regelingen
blijkt dat het overgrote deel gericht is op de introductiefase, waarbij
er al een marktrijpe techniek beschikbaar is. De beschikbare instrumenten
voor de activiteiten tot aan demonstratie betreffen slechts het generiek
technologiebeleid, een deel van de BSE-regeling (namelijk Spirit en
LTOGO), de EU-kaderprogramma?s en directe financiering van instituten.
Nieuwe trends in de energievoorziening
In de energiewereld zijn de
volgende voor R&D relevante trends aanwezig:
- vergaande milieudoelstellingen (80% reductie van de CO2-emissie,
factor-4 of factor-10 wijzigingen in de verhouding BNP-milieubelasting,
etc.),
- internationalisering van het bedrijfsleven (b.v. bij Stork als
bouwer van systemen of bij Hoogovens als grootverbruiker),
- liberalisering van de energiemarkten (verkoop nutsbedrijven en
marktconforme prijsvorming met gevolgen voor de investeringsbesluiten),
- opkomst van nieuwe financieringsinstrumenten (joint-ventures voor
WKK, opkomst venturekapitaal, etc.,
- generieke i.p.v. specifieke instrumenten (heffingen, verhandelbare
emissierechten, groencertificaten, etc. i.p.v. subsidies, minimale isolatiediktes,
etc.),
- inzet van ?internationale? instrumenten (benchmarking, JI en CDM).
De eerste trend versterkt de noodzaak van het ontwikkelen van veel nieuwe
energietechnologie. Echter, de effecten van de andere trends op de activiteiten
van alle betrokken partijen blijken meestal niet gunstig voor het ?klassieke?
traject van techniekimplementatie. Opvallend is ook dat de voorgestelde
nieuwe instrumenten, zoals verhandelbare emissierechten, groencertificaten
of CO2-normen voor energiedragers, geen van alle aangrijpen op de ontwikkelingsactiviteiten,
maar alleen op de marktintroductie, en dan nog tamelijk indirect.
Herdefiniëring nationale belang energie-R&D
Bekeken is hoe nieuwe
energietechnieken kunnen bijdragen aan het nationale belang in de toekomstige
situatie. Daartoe is voor een techniek een matrix opgesteld met scores.
Op de ene as staat de soort activiteit (ontwikkeling, productie of toepassing)
en de plaats van de activiteit (binnen- of buitenland) resp. kader (wel/geen
JI of CDM). Op de andere as staan een vijftal te dienen belangen: BNP-groei,
versterking kennisstructuur en concurrentiepositie, vermindering energie-afhankelijkheid
en reductie van de CO2-uitstoot. In elke matrixcel (activiteit/belang)
kan een score ingevuld worden die aangeeft in hoeverre de activiteit
bijdraagt aan een belang. Dit is hier globaal kwantitatief gedaan voor
een gegeneraliseerde techniek. Combinaties van activiteiten leiden tot
het algemeen beschikbaar komen van een techniek. B.v. het ontwikkelen
van een membraam bij ECN, productie door een Zwitserse firma en toepassing
bij de Nederlandse chemie. Voor elke combinatie van activiteiten is
een totaal-score bepaald voor de bijdrage aan de BNP-groei, kennisstructuur,
concurrentie, energie en CO2-reductie. Deze totaalscores worden vervolgens
m.b.v. weegfactoren voor elk belang vertaald in een overall-score. Deze
geeft aan in welke mate de nieuwe techniek bijdraagt aan het nationale
belang. Uit de analyse voor een gegeneraliseerde techniek blijkt dat
het vanuit nationaal belang niet strikt noodzakelijk is dat alle activiteiten
in Nederland plaatsvinden. Het nationaal belang wordt ook redelijk gediend
als de ontwikkelings- of productieactiviteiten elders plaatsvinden.
Belangrijker echter is de constatering dat ook de toepassing niet binnen
Nederland hoeft plaats te vinden. Als dit elders mogelijk is in JI-
of CDM-kader kan in de toekomst (bijna) dezelfde bijdrage aan de CO2-doelstelling
bereikt worden als bij binnenlandse toepassing en wordt het nationale
belang dus toch gediend.
Consequenties voor Nederland
Het energie-R&D-geld wordt effectiever
ingezet; door samenwerking en schaalvergroting krijgt Nederland de beschikking
over kennis van meer technieken tegen lagere kosten. Ook vermindert
de keuzeproblematiek die vooral voor kleine landen geldt. De keerzijde
van de Europese aanpak is dat het moeilijker wordt voor Nederland om
op bepaalde terreinen een voorsprong te creëren en zodoende met energie-R&D
het nationale belang te dienen. Slechts via het scheppen van goede randvoorwaarden
voor succesvolle delen van de onderzoekssector kan hierop gestuurd worden.
De nieuwe structuur nodigt uit tot samenwerking op europees niveau.
Nederland hoeft daarom niet meer gehele energiesystemen te ontwikkelen,
maar kan zich nu ook succesvol richten op ontwikkeling van essentiële
componenten. Het gebrek aan een grootschalige maakindustrie op energiegebied
is in deze nieuwe situatie minder een probleem. Ook bij de toepassing
van energietechnieken ontstaat meer ruimte omdat, na de invoering van
JI en CDM mechanismen, toepassing in het buitenland het nationale belang
bijna even goed dient. De eerder doorgevoerde verschuiving van aanbod-
naar vraaggestuurde R&D kan losgelaten worden. In de nieuwe situatie
levert het maken van R&D-keuzes vanuit de sterke punten van Nederland
ook economische en milieuvoordelen op via Europese samenwerking en JI-toepassingen.
Door een EU-brede stimulering van industriële doorbraaktechnieken, zo
mogelijk met Nederland als trekker, zal het benchmark beleid voor de
Nederlandse energie-intensieve industrie daadwerkelijk leiden tot extra
efficiencyverbetering en daarmee bijdragen aan het halen van de nationale
reductiedoelstellingen voor broeikasgassen. De Nederlandse energie-R&D-wereld
zal minder op zichzelf staan door de inpassing in EU-brede activiteiten,
het uitgaan van de sterke punten op deelterreinen en de grotere invloed
van commerciële partijen. Energie-R&D zal meer onderdeel zijn van
innovatie in het kader van een duurzame ontwikkeling van de economie
en maatschappij. Het algemene onderzoeksklimaat en vestigingsplaatsfactoren
bepalen of Nederland op een hoog niveau kan deelnemen in internationale
netwerken van R&D, waaronder een aantal op energiegebied.
Terug naar overzicht.