Volgens
de normen voor het ventileren van parkeergarages moet er ten minste
met 3 liter per seconde per vierkante meter parkeergarage geventileerd
worden. Er mag slechts minder geventileerd worden (tot minimaal 30%
van 3l/s per m2) indien de parkeergarage is uitgerust met
i) een LPG/CO detectiesysteem of ii) met een inrijregeling.
Naast
de eisen voor de luchtverversing geldt de Praktijkrichtlijn van het
Landelijk Netwerk Brandpreventie. Ten aanzien van de ventilatie eist
de praktijkrichtlijn LNB een ventilatievoud van 10 maal voor parkeergarages
van 1000m2 tot 5000m2 en voor parkeergarages vanaf
5000m2 een dusdanige ventilatie dat binnen 45 minuten na
de brand er een zicht van minstens 30m moet zijn behaald.
In
de meeste parkeergarage wordt de ventilatie verzorgd door stuwdrukventilatoren
en een CO/LPG detectiesysteem voor de regeling. Voor zover van een 'gemiddelde'
parkeergarage gesproken kan worden, is het gemiddelde vermogen van de
ventilatie 0,4 tot 0,6 W/m2. Verder mag verondersteld worden
dat de ventilatie 60% tot 75% van de tijd in de laagste stand staat
(dit is sterk afhankelijk van het aantal autobewegingen in een parkeergarage).
Door
middel van het aantonen van gelijkwaardigheid ten aanzien van de luchtverversingseisen
is het mogelijk een alternatieve manier van ventilatie te gebruiken.
Zo kan een ondergrondse parkeergarage natuurlijk geventileerd worden
als is aangetoond dat er altijd voldoende ventilatie op natuurlijke
wijze is. CFD (Computational Fluid Dynamics) berekening zijn meestal
de manier om dergelijke gelijkwaardigheid aan te tonen.
Het besparen van ventilatie-energie in parkeergarages wordt bereikt
door minstens een stuwdruksysteem met CO/LPG regeling toe te passen.
Bovendien moet zoveel mogelijk de mogelijkheid onderzocht worden om
alternatieve (natuurlijke) ventilatiemogelijkheden toe te passen. Hiervoor
lenen CFD berekeningen zich goed. Verder is het noodzakelijk te controleren
wat het energiegebruik van systemen is en hoeveel het ventilatiesysteem
in de laagstand draait.