Titel:
|
Vergelijking tussen numerieke gebouwsimulatiemodellen en experimentele gegevens op woningniveau
|
|
Auteur(s):
|
|
|
Gepubliceerd door:
|
Publicatie datum:
|
ECN
Energie in de Gebouwde Omgeving en Netten
|
1-11-2002
|
|
ECN publicatienummer:
|
Publicatie type:
|
ECN-C--02-091
|
ECN rapport
|
|
Aantal pagina's:
|
Volledige tekst:
|
83
|
Niet beschikbaar.
|
Samenvatting:
Numerieke gebouwsimulatiemodellen worden in toenemende mate gebruiktals hulpmiddel bij het ontwerpen van (zeer)
energiezuinige gebouwen. Er kunnen grote verschillen optreden tussen
de vooraf berekende gebouwprestaties en de
prestaties die na realisatie van een gebouw worden gemeten. Dit ondanks
het feit dat de werking van genoemde
gebouwsimulatiemodellen vaak gevalideerd is onder strikt omschreven
randvoorwaarden. De alledaagse praktijk van het
bouwen brengt met zich mee dat veel randvoorwaarden die in een numeriek
model als bekend worden verondersteld,
behept zijn met een zekere onbepaaldheid. Bovendien kunnen het gedrag
van regelingen en bewoners tot totaal andere
randvoorwaarden leiden.
Dit project heeft tot doel om te onderzoeken wat de verschillen en overeenkomsten
zijn tussen de resultaten van
numerieke gebouwsimulaties en daadwerkelijk gemeten gebouwprestaties.
De vergelijking tussen modellering en praktijk is uitgevoerd aan enkele
testwoningen, die zijn gerealiseerd op het terrein
van ECN in Petten. Het uitgebreide meetsysteem in de woningen maakt
het mogelijk om tot in detail de gemeten
temperaturen en warmtestromen vast te leggen en te gebruiken voor toetsing
van enkele gebouwsimulatiemodellen. Deze
modellen zijn TRNSYS, ESPr, VA114 en Energy10, in samenwerking toegepast
door respectievelijk ECN, ECN, TN0
en EBM-consult. Door problemen met zowel de installaties voor verwarming
en ventilatie in de woningen als ook met
het data-acquisitiesysteem zijn de daadwerkelijk te gebruiken meetperiodes
beperkt. Deze beperkte beschikbaarheid heeft
er ook toe geleid dat er minder uitgebreide vergelijkingen met metingen
gemaakt konden worden.
In het algemeen kan voor deze energiezuinige woningen geconcludeerd
worden dat een exacte bepaling van
luchtdoorlatendheid, windsnelheid en buitentemperatuur cruciaal zijn
voor de kwaliteit van de berekening. Verder zijn
het daadwerkelijke rendement van warmteterugwinning uit ventilatielucht
en de interne warmteproductie belangrijk. Van
de laatste is vooral een goede schatting noodzakelijk van het deel dat
daadwerkelijk voor verwarming van de woning
wordt benut. Bij deze energiezuinige woningen (EPC ongeveer 0,5) is
een goede theoretische bepaling van de
isolatiewaarde van de gebouwschil voldoende nauwkeurig.
Uit de vergelijkingen tussen model en experiment voor de woning met
natuurlijke toevoer van ventilatielucht is naar
voren gekomen dat een goede beschrijving van deze natuurlijke ventilatie
noodzakelijk is voor een goede validatie.
Na correctie voor fouten in de regeling en instelling van de verwarmingsinstallatie
werd met TRNSYS voor woning B
een afwijking van 6% gevonden tussen berekende en gemeten warmtevraag.
Het berekende temperatuurverloop voor de
verschillende verdiepingen volgde redelijk het verloop zoals gemeten.
Dit resultaat is bereikt in omstandigheden waarin
gedetailleerde meetgegevens ter beschikking stonden en het tot op redelijk
hoog niveau mogelijk was om fouten in
uitvoering of meting te achterhalen en te corrigeren. Onder minder gecontroleerde,
'praktijk' omstandigheden zal de
afwijking tussen model en werkelijkheid zeker groter zijn.
Terug naar overzicht.