In opdracht van Novem hebben het ECN en NEA getracht zoveel mogelijkinzicht te verschaffen in de mogelijke omvang van energiebesparing en
CO2-reductie als gevolg van het implementeren van het beleid zoals weergegeven in het Programmavoorstel EBIT 2000.
EBIT staat voor energiebesparing in transport. Doel van het EBIT-programma
is energiebesparing, CO2- en vraagreductie in verkeer en vervoer te
bereiken door op een duurzame wijze de mobiliteitsvraag af te wikkelen.
Hiertoe verkent EBIT nieuwe beleidsrichtingen en de daarbij behorende
instrumenten, past EBIT bestaande instrumenten aan of bouwt deze af
en zet voor de uiteindelijke implementatie bestaande structuren in,
zoals programma?s binnen en buiten Novem.
Voor de onderhavige studie is de volgende werkwijze gebruikt:
- Allereerst wordt een inschatting gemaakt van de omvang (in voertuigkilometers,
tonkilometers of personenkilometers) van de vervoersstromen waarop de
beleidsrichting of het instrument betrekking heeft.
- Vervolgens wordt het potentiële effect van de beleidsrichting of
het instrument op de grootte van vervoersstromen ingeschat.
- Ten tenslotte wordt dat effect vertaald in reductie van het energiegebruik
en CO2-emissies.
De effecten van de schattingen worden afgeleid voor het jaar 2010. Dit
jaar is gekozen omdat het niet al te ver ligt en diverse beleidsrichtingen,
instrumenten en maatregelen (pas) tegen die tijd effect zullen sorteren.
In overleg met Novem zijn de volgende beleidsrichtingen en instrumenten
uit het EBIT-programma geschikt bevonden voor deze studie:
- sociaal-recreatief vervoer,
- vervoersmanagement koppelen aan MJA?s (meerjarenafspraken),
- implementatie VPL (vervoersprestatie op locatie) in de markt,
- VPL-regionaal ontwikkelen,
- integraal regionaal vervoerssysteem,
- infrastructurele vernieuwing op stedelijk niveau,
- informatie- en communicatietechnologie (ICT),
- logistiek/bedrijventerreinen,
- internalisering transport in MJA?s.
In het eerste deel van het rapport worden de beleidsrichtingen en instrumenten binnen deze studie kort ingeleid.
In het tweede deel van het rapport worden de afzonderlijke beleidsrichtingen
en instrumenten in detail gepresenteerd, evenals de berekeningen en
eventuele aannames. Ieder onderwerp wordt gedefinieerd en afgebakend
en er wordt aangegeven op basis van welke opzet en aanpak het effect
op het energiegebruik en de CO2-emissies is geschat.
Zoals van tevoren reeds verwacht bleken de onzekerheidsmarges voor een
aantal beleidsrichtingen en instrumenten, of van deelgebieden daarvan,
groot. Het is dan ook niet reëel om de gevonden resultaten op een en
dezelfde manier te beschouwen, of om de verschillende resultaten zondermeer
bij elkaar op te tellen. Om toch enige vergelijking mogelijk te maken
is ervoor gekozen om de resultaten in drie zogenaamde ordes in te delen.
De resultaten, d.w.z. de effecten van de beleidsrichtingen en instrumenten
op het energiegebruik en de CO2-emissies in 2010 en de bijbehorende
orde-indelingen, worden in een tabel samengevat. Het betreft alleen
gemiddelde waarden en niet de marges.
Wanneer de minder onzekere effecten worden beschouwd dan valt op dat
het grootste effect optreedt bij ICT technologie. Het onderdeel fleet
management, dat betrekking heeft op het goed plannen van het transport
en het bij houden waar de voertuigen zich daadwerkelijk bevinden, is
met 0,5 Mton hierbij het grootste. Daarnaast liggen er grotere effecten
bij vervoersmanagement koppelen aan MJA?s (vooral gericht op verminderen
van autogebruik in het woon-werk verkeer) en dynamisch verkeersmanagement
(gericht op het vermijden van congestie).
Wat opvalt bij de derde ordeschattingen is dat er enkele forse potentiëlen
bij zitten. Bij sociaal-recreatief vervoer blijkt dat mensen in interviews
aangeven hierbij best mogelijkheden zien om het autoverbruik te verminderen.
Het effect van Implementatie VPL in de markt berust op een schatting.
Bij ?integraal regionaal vervoerssysteem? en ?infrastructureel vervoer
op stedelijk niveau? is de grootse post innovatief vervoer dat voor
een belangrijk deel bestaat uit ondergronds goederenvervoer (via buisleidingen) en het gebruik van hybride voertuigen of voertuigen op brandstofcellen.
Deze twee opties zullen in 2010 echter nog niet grootschalig van de
grond zijn gekomen en ook is de invloed van Nederlands beleid, bijvoorbeeld
op de beschikbaarheid van voertuigen, beperkt. Vandaar dat er ook een
totaal telling gemaakt is zonder deze optie. Tenslotte moet nog genoemd
worden Internalisering transport in MJA's, en dan met name bij de
MJA?s-voertuigenparken. Dit heeft een relatief groot effect opgebouwd
uit de aanschaf van zuiniger voertuigen en een zuiniger rijstijl.
In de onderhavige studie is ook aandacht besteed aan eventuele dubbeltellingen in de geschatte effecten op het energiegebruik en CO2-emissies. Belangrijke overlappende effecten liggen tussen VPL-regionaal enerzijds en sociaal-recreatief verkeer en vervoersmanagement anderzijds. De beleidsrichting sociaal-recreatief verkeer als het instrument VPL-regionaal zijn er op gericht om (deels dezelfde) mensen van de auto naar het openbaar vervoer of de fiets te krijgen.
Verder is het mogelijk dat de besparingseffecten van MJA?s industrie
(onderdeel van ?internalisering transport in MJA?s?) ook gehaald kunnen
worden met fleet management (onderdeel van ICT) en met logistiek/bedrijventerreinen.
Bij elk van de drie de onderdelen gaat het voor een deel om hetzelfde
type maatregelen, bijvoorbeeld ritplanning, aanschaf zuiniger auto?s
en bundeling vervoersstromen, die echter maar één keer effect kunnen
sorteren. Daarnaast is het verhogen van de beladingsgraad en het verminderen
van het leegrijden dat samenhangt met ritplanning en bundeling van goederenstromen ook een onderdeel (namelijk innovatief vervoer) van het integraal regionaal vervoersysteem en infrastructurele vernieuwing op stedelijk niveau.
Dit komt dus meerder keren terug.
Wordt gecorrigeerd voor de overlap dan komt het totale effect niet op
14,5 maar op circa 11,9 Mton uit (131 PJ). Wordt daarnaast innovatief
vervoer buiten beschouwing gelaten dan daalt het effect naar circa 5,3
Mton CO2 (circa 54 PJ).